Een tijd geleden besloot ik in een opwelling te zoeken naar een roman waarin klimaatverandering en ecologie centraal staan. Normaal lees ik vooral veel informatieve boeken, waarover ik op de blog al vaker reviews heb geplaatst. Maar wij mensen reageren eigenlijk nog steeds veel beter en sterker op verhalen dan op feiten, zoals dat ook in vroegere tijden het geval was. Dus wordt de vraag: welke verhalen over klimaatverandering vertellen we elkaar. Het liefst zouden we geruststellende verhalen horen, of lezen dat het allemaal wel meevalt en dat we ongekende vooruitgang maken met nog onontdekte technieken waardoor we onszelf nog kunnen redden. Nu we situaties zien als de overstromingen in Limburg, België en Duitsland, komt het echter een stuk dichterbij. Het valt niet mee. En we hebben geen tijd meer om technische oplossingen te zoeken.

Welke verhalen moeten we horen om te veranderen? Misschien wel mogelijke toekomstscenario’s zoals Jelmer Mommers die geeft in Hoe gaan we dit uitleggen. Die laten zien hoe de wereld en de samenleving functioneren in het licht van de klimaatverandering en ecologische crisis, afhankelijk van welke keuzes individuen, bedrijven en overheden maken.

Michael Christie heeft in dat opzicht een meesterwerk geschreven. Greenwood speelt zowel in het verleden als in de nabije toekomst en laat zien hoe onze omgang met bomen ons vormt en sterk de toekomst zou kunnen bepalen. Het scenario: zoals nu de buxusmot alle buxussen opvreet, is er een schimmel ontstaan die bomen aantast. Alle bomen. In 2030 ging deze plaag de wereld over en vernietigde een groot deel van de jungles, oerbossen, wouden en parken. Het komt in de geschiedenisboeken als de Grote Verdorring. De diensten die bomen leveren, zijn daarmee ook verloren gegaan. Het is moeilijker voedsel te verbouwen, water wordt minder goed vastgehouden door de bodem en zorgt voor erosie, hittestress is een gegeven, normale dingen als papieren boeken en bibliotheken zijn ineens ontzettend zeldzaam en kostbaar… Door het stof van de nu kale en droge grond hebben veel kinderen en volwassenen last van ribhoest: een hoesten dat steeds erger wordt tot je ribben er van breken. Gezichtsmaskers zijn van levensbelang, niet vanwege een virus, maar om letterlijk te zorgen dat je nog kan ademen.

Dit is geen positief verhaal. Er zijn nog wat beschermde gebieden waar de bomen vooralsnog gespaard lijken te zijn, en heel de geprivilegieerde westerse wereld vliegt daar naartoe om bomen te zien, koelte te ervaren en even uit het stof te zijn. Business as usual dus, waarbij de verschillen tussen arm en rijk nog vele malen groter zijn geworden.

Christie weeft een prachtig en aangrijpend verhaal via verschillende generaties van begin 1900 tot 2038, het jaar waarin Jacinda Greenwood, ecologe van origine, als tourgids werkt op Greenwood Island, een van de laatst overgebleven bossen ter wereld. Op bijzondere wijze weet hij ontzettend veel informatie over bomen en houtbewerking in het verhaal te verwerken, van de samenwerking met schimmels in de bodem tot het inzetten van bomen als windkering en voedselproductie tot houtproductie en houtsnijden tot de bomen en het bos als heiligdom. Het ontroert me te lezen over levens van mensen die allemaal niet zijn gegaan zoals ze gehoopt hadden, over het lot van de bomen en de stompzinnigheid van mensen in invloedrijke posities. Het verontwaardigt me en maakt me ook wel een beetje bang. 2030 is al heel dichtbij en een Grote Verdorring is zeker geen onwaarschijnlijk scenario.

Ik denk niet dat ik het boek binnenkort nog een keer wil lezen. En daarin schuilt haar kracht: ik denk dat dit wel eens een verhaal kan zijn dat we nodig hebben.